Colet van der Ven, Lezing op de Earnewâldster Rûnte
op dinsdag 03 maart 2020.
Met de moed der hoop. Een lezing in drie delen.
Deel 1 Moed
“Hij was een profetische stem temidden van gemarginaliseerden en gediscrimineerden in de samenleving”, zo klinkt uit de mond van een passant op straat aan het begin van de documentaire Monseignor. Daarna hoor je de kogelregen die op een maartse maandagochtend in 1980 een eind maakte aan het leven van een aartsbisschop.
Toen halverwege de jaren zestig in El Salvador de post van aartsbisschop vrijkwam schoven enkele collega-bisschoppen een conservatieve, kleurloze kandidaat naar voren: Oscar Romero. Een man die minder kritisch stond tegenover de regering dan zijn linkse tegenkandidaat. Niet alle bisschoppen waren blij met deze keuze, maar de conservatieven zetten door, gesteund door de veertien families die de dienst in de samenleving uitmaakten en de beëdiging was een feit. Maar wat niemand had verwacht: de kleurloze bisschop kreeg kleur, bekénde kleur. Keerpunt was de moord op een priester tevens goede vriend, gevolgd door moorden op andere priesters. Dat was het moment dat het zaadje van moed in Romero werd geplant. In korte tijd groeide hij uit tot een onvermoeibaar pleitbezorger van de armen en verwoed voorvechter voor mensenrechten. En tot een paria in de kring van conservatieve clericalen. Zijn preken op de radio waren een hit en ook de kathedraal was elke zondag afgeladen. Tijdens de dienst kwam hij met de feiten van de week daarvóór op de proppen en lichtte hij toe wat daarin onaanvaardbaar, want onmenselijk was. Mensen vonden langzaam hun hoop en hun waardigheid terug. Maar voor leger en regering werd hij meer en meer een gevaarlijke horzel in de pels. Er volgden bedreigingen maar Romero ging door. En toen kwam de zondag, waarop hij zei dat het bevel van God om níet te doden, boven het bevel van je superieuren gaat om wél te doden. Daarmee riep hij expliciet op tot ongehoorzaamheid in het leger. Onaanvaardbaar vonden de machthebbers. Nieuwe, ernstiger dreigementen volgden, maar Romero liet zich niet weerhouden. De zondag erna deed hij een dringende oproep aan de regering, tegen het advies van vrienden in, om in naam van God te stoppen met de repressie. Daarmee tekende hij zijn doodsvonnis. De zusters bij wie hij de maandagochtend erop in de kapel de mis zou opdragen, probeerden hem te overreden dat niet te doen. Romero wist van geen wijken. Hij zei: “Als man ben ik bang, maar als priester moet ik dit doen.” Die ochtend legde de stem van Romero het definitief aflegde tegenover een salvo van kogels.
Moed is een gelaagd begrip. En het verhaal van Romero legt veel van die lagen bloot. Sinds de Oudheid wordt moed gerekend tot één van de vier kardinale deugden – hoofddeugden – naast matigheid , gerechtigheid en wijsheid. Samen scheppen ze de voorwaarden voor alle andere deugden. Maar in de loop van duizenden jaren is het begrip van kleur verschoten. Van krijgersmoed op het slagveld naar morele moed vandaag.
Het verhaal van Romero maakt inzichtelijk dat, al heeft de een misschien meer talent voor moed dan de ander, je kunt toegroeien naar, groeien in moedig gedrag. Moed is geen statisch maar een dynamisch gegeven. ‘Hoe meer mensen met moed een land telt, des te minder helden dat land nodig zal hebben”. (Franca Magnani). En het verhaal van Romero laat ook zien dat moed moreel is. De Fransman die op een koord tussen twee hoge torens boven New York aan het stunten was is een lefgozer, maar niet moedig in de zin waarin we hier het begrip gebruiken.
Moed wordt vaak ten onrechte geassocieerd met vrij zijn van angst maar moed is juíst de confrontatie aangaan met de angst – voor pijn, afwijzing, intimidatie, tegenslag, ontberingen- om het geweten te volgen.
Die angst kan intens zijn, zoals Romero ook aangaf toen hij zei: “Als man ben ik bang, maar als priester moet ik dit doen.” Niet zijn eigenbelang was het richtinggevende principe maar het belang van de onderdrukten in de samenleving. Het was zijn roeping geworden.
Maar is moed niet een kwestie van perspectief? Wie de held is en wie de schurk hangt toch in sterke mate af van wie het in een samenleving voor het zeggen hebben, van de heersende ideologie? De machthebbers in El Salvador zagen Romero bepaald niet als een held. Maar of ‘men’ vindt dat je een held bent is niet belangrijk. Er is verzilverde moed, verguisde moed, openlijke moed, in stilte beleden moed. De bijvoeglijke naamwoorden zijn van secundair belang. Werkelijke moed vraagt niet om erkenning. Romero was moedig omdat hij zich liet leiden door fundamenteel menselijke – en ook bijbelse waarden als mededogen en gerechtigheid. Zijn geweten was zijn kompas. Of zoals de dichter Albert Verwey schreef: “Wie waarlijk leeft, heeft in zijn hart, een onvernietigbare veer, een stille kracht , die iedere weerstand tart.”
We leven in een wereld waarin steeds meer moedig gedrag nodig lijkt. Waarom ik dat denk? Ik luister naar de Braziliaanse president Jair Bolsonaro en hoor hem zeggen: “De fout van de vorige dictators was niet dat ze mensen doodden, maar dat ze niet genoeg mensen doodden.” Ik zie hoe Turkse arbeiders die opkomen voor hun rechten in de boeien worden geslagen en linea recta naar de gevangenis worden afgevoerd. Ik denk aan al die Saoedi-Arabiërs die – net als Kamal Kashoggi anderhalf jaar geleden- opkwamen voor het recht van vrije meningsuiting en daar nu de prijs voor betalen in de martelkamers van de gevangenis…..en ik huiver. Het raakt me diep dat mensen – in de wetenschap wat hen te wachten staat, kan staan- doen, wat ze vinden dat moet gedaan. Ik huiver van hun grootsheid en ik huiver voor mijn angst dat ik het laat afweten, als het leven dit soort moed van mij vraagt.
Een dergelijke moed is tot nu toe nog niet van me gevraagd.
In onze samenleving, volgens statistieken een van de gelukkigste ter wereld, hoeven we ons godzijdank niet te buigen over vragen van het kaliber waarmee de journalisten in Turkije of de mensenrechtenactivisten in Brazilië en Saoedi-Arabië worden geconfronteerd. Toch krijgen wij ook hier, in Nederland, allemaal te maken met de keuze voor meer of minder lafheid, want er blijven genoeg vragen over op het maatschappelijke en persoonlijke vlak. Moed is niet alleen iets wat in uitzonderlijke momenten van ons gevraagd wordt, moed speelt zich veel vaker af in de context van het dagelijks leven. En we zijn ieder op onze eigen manier zwijgers, wegkijkers, kop-in-het-zand-stekers, vanwege de risico’s die handelen met zich meebrengt. Misschien kost het je je baan, je relatie, je status, je geld, een vriendschap, de sympathie van anderen. Maar het goede nieuws is, en ook dat laat het verhaal van Romero zien: moed valt te oefenen. Juist omdat het binnen de context van alledag plaatsvindt. Elke stap in het omgaan met angst, is een oefening in moed. Al zal het de ene keer makkelijker gaan dan de andere. Als je wereld instort , je zekerheden worden ondermijnd, depressie op de loer ligt, kunnen de toegangspoorten naar de moed even gebarricadeerd zijn, maar die barricades kunnen ook weer opgeheven worden. We krijgen steeds opnieuw nieuwe kansen.
Is er iets wat kan helpen bij het oefenen in moed? Misschien het innerlijke gesprek. Het gedachte-experiment. Denk je in wat moedig gedrag van je zal vragen, welke emoties het zal oproepen en probeer die uit te houden. Oefen je in innerlijke weerbaarheid. Het is een belangrijke eerste stap.
Daarnaast is ook de maatschappelijke context van belang. Die duwt ons vaak richting groepsdenken. Maar moed is bij uitstek een kwestie van eigen verantwoordelijkheid. Moedige mensen zijn wars van conformisme. De Ierse filosoof Charles Handy heeft het in dat verband over ‘het belang van de onredelijke mens’. Want zo schrijft hij: “Redelijke mensen proberen zich aan de werkelijkheid aan te passen. Onredelijke mensen proberen de wereld aan hun geweten aan te passen. Daarom is alle vooruitgang te danken aan onredelijke mensen. “
Er zijn de stille helpers en de geridderde helden. Maar stil of geridderd, dat is niet van belang. In een uur van waarheid (en die uren dienen zich onafgebroken aan) komt het maar op een ding aan. Niet op wat je zegt dat je gaat doen, niet op wat je achteraf zult zeggen dat je hebt overwogen te doen, maar uitsluitend op wat je hebt gedaan. En handelen naar wat volgens ons geweten van ons gevraagd wordt, is vaak een moeilijk proces maar niet alleen maar moeilijk. Moedig gedrag mag dan plaatsvinden binnen het leven van alledag, het tilt ons tegelijkertijd uit boven die alledaagsheid. Het geeft het bestaan zin en richting. Of zoals de apostel Jakobus schrijft in zijn brief: “In het doen worden we gelukkig”.
Er is nog een reden waarom ik het verhaal van Romero hier vertel. Omdat geschiedenissen van moed uit het verleden hoop en inspiratie kunnen bieden. En dat is veel. Alleen: in moed zelf kunnen ze niet voorzien. Daarvoor moet iedereen bij zichzelf te rade gaan. Zich afvragen: waartoe word ik geroepen en wat is mijn antwoord als ik hoor: waar ben je? Zeg ik: hier ben ik? En als ik dat nu nog niet kan, hoe kom ik dan daar in de toekomst? Iedereen hier weet wat hij of zij op het persoonlijk en maatschappelijk vlak te bevechten heeft. De een heeft moed nodig om met iets op te houden, de ander om met iets door te gaan, een derde om met iets nieuws te beginnen. Of misschien de moed om te vergeven, of op te komen voor de onbekende ander, of ongelijk te bekennen, of politiek actief te worden of je drift te vertragen of je geld weg te geven of jezelf uit te spreken, of juist je venijnige tong te bedwingen of publiek protest aan te tekenen. Laten we in de spiegel kijken en als we weglopen, onthouden wat we hebben gezien. Laten we de moed vinden om te dromen en die dromen om te zetten in daden, niet gehinderd door wetten of praktische bezwaren. Laten we elkaar daartoe blijvend en onophoudelijk aanmoedigen. Of met de prachtige woorden uit Blackbird van de Beatles:
Vogel zingend in de dode nacht
Met gebroken vleugels
Vlieg omhoog, probeer
Levenslang heb je gewacht
Op het ogenblijk dat je verrijzen zou
uit deze nacht
Vlieg omhoog, probeer
Durf
Het kan
Jij kunt het
Blackbird (The Beatles)
Deel 2 Hoop
Tijdens de twee minuten stilte vorig jaar mei moest ik denken aan een Duitse militair die na de Eerste Wereldoorlog predikant werd, aanvankelijk de kant van Hitler koos uit angst voor het Russische rode gevaar, maar van gedachten veranderde toen hij zag hoe de nazi’s fundamentele mensenrechten met voeten traden of beter: vertrapten. Hij kwam in verzet en verschillende concentratiekampen werden zijn deel. Van hem, Martin Niemöller, is de volgende tekst.
Toen ze kwamen voor de communisten
heb ik niets gezegd
Ik was geen communist
Toen ze kwamen voor de vakbondsleden
heb ik niets gezegd
Ik was geen vakbondslid
Toen ze kwamen voor de joden
heb ik niets gezegd
Ik was geen jood
Toen ze kwamen voor de katholieken
heb ik niets gezegd
Ik was geen katholiek
Toen ze kwamen voor mij
was er niemand meer om iets te zeggen.
Niemöller schetst in dit gedicht het beeld van een hardvochtige wereld, waar de woorden mededogen en solidariteit uit de taal zijn geschrapt. In diezelfde hardvochtige wereld klonken op een ijzig koude januarinacht in 1941 bijna etherische klanken op uit een van de barakken van een Frans gijzelaarskamp. Daar, in het bijzijn van bewakers en gevangenen, vond de première plaats van het Kwartet voor het einde der tijden van Olivier Messiaen. In gevangenschap had deze begaafde componist, organist en pianist dit stuk voor cello, piano, klarinet en viool, geschreven, daarbij geholpen door een Duitse bewaker die hem papier, potlood en een lege barak ter beschikking had gesteld.
De vier musici speelden, aldus Messiaen, op kapotte instrumenten – de cello had drie snaren- en in wonderlijke kledij, hijzelf een groen pak van een Tsjechische soldaat en op klompen. Het publiek bestond uit bewakers en gevangenen: arbeiders, priesters, intellectuelen, Messiaen zei erover: “Nooit eerder had ik zo’n begripvol en aandachtig publiek mee gemaakt”. Wat opvalt is dat het werk niet, zoals veel andere in oorlogstijd gecomponeerde stukken, doortrokken is van droefheid, dat het niet het overdonderende zwijgen van God thematiseert, niet wanhopig de waaromvraag stelt, nee, Messiaen’s muzikale antwoord op de barre, inhumane omstandigheden is een tedere liefdesverklaring aan de wereld en aan God. Amor mundi. Een getuigenis van hoop en vertrouwen temidden van hopeloze hardvochtigheid.
Misschien is het wel een van de grootste menselijke talenten om in het hart van de hel te kunnen geloven in de hemel. Om in het holst van de nacht te kunnen denken aan het ochtendgloren. Om midden in een afzichtelijke hardvochtige wereld te durven dromen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. En om die droom te kerven in een hart, een boom, een stenen tafel. Om haar te zingen, te spelen en te leven. Misschien betekent mens zijn wel ten diepste dat je weigert de wereld als onveranderlijk te beschouwen. Niets hoeft te blijven zoals het is. Ik niet, jij niet, wij niet, de wereld niet. Voor dat visionaire denken dat de grauwe werkelijkheid overstijgt is verbeeldingskracht nodig. En hoop.
Nadat Prometheus het vuur van de goden had gestolen en aan de mensheid had geschonken ontstak Zeus in woede en zon hij op wraak. Hij gaf Hephaistos de opdracht een vrouw te maken uit water en aarde waarna alle goden haar goede gaven schonken. De naam van de vrouw? Pandora. Athena gaf haar intelligentie, talent, manieren. Aphrodite gaf haar bevalligheid en schoonheid, Hermes gaf haar de spraak en plantte een eigenschap in haar die geen enkele andere sterveling had : schaamteloze nieuwsgierigheid. Zeus tenslotte schonk Pandora een gesloten doos mét een sleutel maar hij zei er nadrukkelijk bij dat de doos gesloten moest blijven. Pandora kon natuurlijk haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en opende de doos waarop alle denkbare rampen, ziekten en zorgen daaruit ontsnapten en zich verspreidden over de aarde. Pandora deed zo snel als ze kon de doos weer dicht waarin nu alleen nog de hoop zat.
Wat is de moraal van dit verhaal? Volgens de een dat de hoop het enige is dat nog intact is, volgens de ander dat hoop de mens onthouden blijft en volgens een derde dat hoop zelf een vergiftigd geschenk is. Ik denk dat hoop ons levenselixer is.
De in de kerstnacht van 2018 overleden Niek Schuman die hier inspiratie opdeed voor zijn prachtboek Hoop, dat ding met veertjes ontleende de titel aan een gedicht van Emily Dickinson:
Hoop is dat ding met veertjes
Dat neerstrijkt in de ziel
Er wijsjes zonder woorden zingt
En nooit valt hij er stil
Hoe hard de wind ook waaien zal
Hoe hevig ook de storm
Hij die zovelen warmte biedt
Dat vogeltje houdt vol
Het klonk zelfs in het koudste land
En in het verste oord
Toch vroeg het mij in grote nood
Nog nooit om kruimels brood
Niek citeert ook de joodse dichteres Hanny Michaelis:
Niet rooskleurig
het licht van mijn feiten
een handvol dode mussen
en geen vogel in zicht.
Toch hoor ik hem zingen
de lijster, voorbode van de zoveelste lente
en prompt steekt de hoop zijn zoveelste kop op.
Hoe hard de wind ook waaien zal, hoe hevig ook de storm, hoe weinig rooskleurig ook het licht van mijn feiten, prompt steekt de hoop zijn zoveelste kop op…… We kunnen het niet laten, we zijn ongeneeslijke hopers. Ook de bijbel is doortrokken van hoop. Het zindert van de visioenen. Van Jesaja die aan Babels stromen een nieuwe hemel een nieuwe aarde bezingt tot Johannes die de lieflijke contouren schetst van een wereld waarin geen dood meer zal zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn.
En daar waar de nieuwe wereld in beeld komt, komt de joodse Ernst Bloch in beeld. Mystiek marxist en poëtisch filosoof die grote woorden niet schuwt. Met vervoering praat hij over ‘de hartstocht van de hoop die mensen breder maakt’. In Das Prinzip Hoffnung , zijn magnum opus, behandelt hij het hele denkbare utopisch universum, van kleine dagdromen tot weidse vergezichten tot nuchtere maatschappelijke projecten. Door het drie delen dikke werk heen zingt het: “De mens is niet, de mens wordt’. En: ‘Wees realistisch, denk het onmogelijke’. Bloch’s filosofie is een echo van het visioen van de bijbelse profeten. Hopen, dromen, verlangen zetten ons aan tot het verleggen van onze grenzen. De geschiedenis van de mensheid is één grote grensoverschrijding, gericht op een doel dat gloort aan de horizon. In de taal van Bloch: het rijk van de mens. In de taal van de bijbel: het koninkrijk van God. Een wereld zonder vervreemding, geweld of onrecht, een wereld van harmonie en heelheid. Die wereld is ‘het eigenlijke’, zegt Bloch, in de joodse mystiek aangeduid met het woord jichoed. Dat ‘eigenlijke’ wacht nog, zegt Bloch. Waarop wacht het? Op ons, om gerealiseerd te worden.
Is het niet blasfemisch om een in wereld die zo geladen is met geweld, te praten over dat ‘eigenlijke’, dat aards paradijs dat wacht om door ons gerealiseerd te worden? Nee, het is niet blasfemisch, het is noodzakelijk. Menselijk zijn betekent dat je weigert de wereld als onveranderlijk te beschouwen. Dat je gelooft in de mogelijkheid van herstel van heelheid, “een wereld nieuw” “deze wereld omgekeerd”. De Franse filosoof Gabriel Marcel meent dat de hoop voor de ziel is, wat ademhaling is voor het levende organisme. Het is het kenmerk van de echte hoop dat zij zich niets aantrekt van de brute feiten zegt Marcel.
Kort voor zijn priesterwijding schreef de huidige paus een credo waarvan het eerste artikel luidde: ‘Ik wil geloven’. In de oorspronkelijke Spaanse tekst heeft dat woord ‘willen’ nog een andere klank. Het is ook : houden van. Queiro: ‘Ik hou ervan te geloven’.
Ik herken dat. Ik ben niet alleen een ongeneeslijke hoper, ik ben ook een ongeneeslijke gelover. Ik wil geloven, ik hou ervan te geloven. Maar dat niet alleen. Ik geloof ook echt, met hart en ziel, in die nieuwe aarde en die nieuwe hemel. Ik heb gezien dat wij mensen – alleen en samen- steeds verder komen door ons vermogen om opnieuw te beginnen. Ik heb het ervaren. Verlangen en hopen, maar ook falen zetten ons aan tot het verleggen van onze grenzen. De geschiedenis van ons grote, kleine mensen is één doorgaande grensoverschrijding.
Zoals ook de geschiedenis van de mensheid dat is. Misschien klinkt dat laatste u gevaarlijk naïef. Maar was de muzikale liefdesverklaring van Olivier Messiaen aan de wereld in dat Franse kamp gevaarlijk naïef? Nee, die was Messiaans. Het is de uitdaging om het scheppingsverhaal te lezen als visionaire poëzie. Teksten van hoop. En het is onze opdracht om in de wereld zoals hij is, te dromen van de wereld zoals hij zou kunnen zijn. Dit onderscheid tussen de reële en de gedroomde wereld is het belangrijkste onderscheid dat we kunnen maken en ligt ten grondslag aan alle ethiek. En zo irreëel is die gedroomde wereld ook weer niet.
Recent onderzoek van Steven Pinker, een Amerikaanse wetenschapper toont overtuigend aan dat mensen – zowel in familieverband als in wijken als tussen stammen en staten- de laatste vijfhonderd jaar steeds minder geweld gebruiken. De tijd dat we familie-uitjes organiseerden naar het vierendelen op de markt ligt ver achter ons. Onze gevoeligheid voor het zien, het ondergaan of het toebrengen van pijn is onmiskenbaar toegenomen. Soms is er een macabere evolutionaire terugval – zie IS- maar het goede nieuws is dat we steeds liever, zachter en aardiger worden. Gelooft u het? Ik wel. Dat betekent niet dat we rustig achterover leunend kunnen kijken hoe die ethische evolutie zich aan ons voltrekt. Allerminst. We zijn mede-scheppers van de nieuwe wereld. De joodse mystiek gaat ervan uit dat de stralen van Gods scheppende macht uit elkaar zijn gevallen in scherven, maar dat aan die gebroken fragmenten lichtvonken kleven en dat die lichtvonken bevrijd moeten worden. Door ons. En het leven biedt daartoe ruimschoots de mogelijkheid. Messiaans etherische klanken in dat barre kamp. Lichtvonk. De bewaker die pen, papier en een barak ter beschikking stelde. Lichtvonk. Of , dichter bij huis: Spijt betuigen als je fout zit. Lichtvonk. De mopperige vriendin opzoeken zonder te mopperen op haar mopperigheid. Lichtvonk. Een liefdesverklaring met open armen ontvangen. Lichtvonk. Verweesde brandende fietslampjes uitdoen. Lichtvonkje. Het opnemen voor iemand die uitgescholden wordt. Lichtvonk. Je verontwaardiging laten horen wanneer politici roepen dat ze een land islam-vrij willen maken. Lichtvonk.
Wij zijn het die de droom moeten leven. Handelend vorm aan de hoop moeten geven. Het zijn onze handen die moeten reiken en strelen, onze stemmen die moeten protesteren, troosten, zingen. Het is aan ons om dat vuur van visioenen brandend te houden, niet afgestompt te raken door de zorgen van alledag, niet moedeloos te worden van alles van wat mislukt tussen de ene en de andere mens, tussen de ene en de andere groep, ons niet te laten intimideren door cynici en makelaars in angst. Wij zijn het die de schepping mogen voltooien. En we kunnen het omdat het onze bestemming is. Omdat wij daartoe geschapen zijn.
En daarom zullen op een dag
Wanneer ze voor de communisten komen
wij voor hen opkomen, ook al zijn we geen communist
Wanneer ze voor de socialisten komen,
wij voor hen opkomen,
ook al zijn we geen socialist
Wanneer ze voor de joden komen
wij voor hen opkomen
ook al zijn we geen jood
Wanneer ze voor de moslims komen
wij voor hen opkomen
ook al zijn we geen moslims
Wanneer ze voor de vluchtelingen komen
wij voor hen opkomen
ook al zijn we geen vluchteling
Wanneer ze voor jou komen,
wij voor je opkomen
En wanneer ze voor mij komen
jullie voor mij.
Tot niemand meer voor iemand komt en God alles in allen is.
Hoop ik erop? Nee, meer dan dat. Ik kan en wil niet anders dan dat geloven. En ik houd ervan.
Messiaen: Louange a l’éternite de Jesus
Deel 3: Met de moed der hoop of: het en-toch gevoel
‘Als ik hertogin word’, zei Alice tot zichzelf, terwijl ze doolde door Wonderland, ‘wil ik geen peper in mijn keuken. Soep kan heel goed zonder -misschien komt het altijd door peper dat mensen heetgebakerd worden en door azijn dat ze zuur worden en door kamille dat ze bitter worden’. Het intrigeerde Alice waar toch al die nare, verbeten menselijke trekjes vandaan komen en ze zocht op haar eigenzinnige manier naar antwoorden en oplossingen. Ik deel die fascinatie van Alice maar dan in de gespiegelde variant. Waarom worden mensen niet zuur en bitter terwijl hun leven daar alle aanleiding toe geeft. Hoe blijft iemand in een wereld van economisch en sociaal onrecht – deze, onze wereld- overeind? Hoe lukt het mensen om te blijven geloven en vertrouwen? Hoe slagen ze erin hun menselijkheid te bewaren? Waarin schuilt het geheim van veerkracht en vitaliteit?
In 1948 verscheen van de hand van Henriette Roland Holst de dichtbundel Wordingen, een cyclus van liefde en vertrouwen. In twaalf zangen bezingt zij haar hoopvolle visie op de ontwikkeling van de mensheid die uiteindelijk tot haar voleinding zal komen in het socialisme. Maar de cyclus laat zich ook lezen als de wording van één mens. Van beproeving naar licht. En weer terug. En weer verder. Dat is een lange weg. Van zoeken, vinden, verdwalen, vallen, opstaan, en opnieuw. En weer opnieuw.
Precies dat laatste is volgens de Amerikaans-joodse filosofe Hannah Arendt onze kern, ons talent. Wij zijn van nature opnieuw beginners. Zij noemt daarom de mens niet een sterfelijk maar een ‘geboortelijk’ wezen. Na die eerste geboorte, die ingeblazen adem, volgen er ons leven lang, als het goed is, tweede geboortes, nieuwe ademtochten. We kunnen iedere dag, ieder moment opnieuw beginnen.
Opnieuw beginnen is breken met het oude wanneer dat bewegingloos, bitter, zelfgenoegzaam of ziek maakt; van koers veranderen als je weg naar de afgrond leidt; op je schreden terugkeren naar lavende bronnen wanneer je uitgedroogd raakt; of gewoon een volgende stap zetten op die lange levensweg. Opnieuw beginnen vanuit het wenkende visioen van de mens die we willen worden; de zwaartekracht van het verleden overwinnen; boetseren en beitelen aan onszelf zodat we steeds vaker, in glimpen en flitsen,- een heel klein beetje- gelijkenis vertonen met het beeld van die Ene. Niemand is in dat opzicht ooit klaar, En hoe moe je ook kunt worden van de gedachte aan een nieuw begin, klein of groot, stel het niet uit, aarzel niet, denk niet, dat komt morgen wel. Juist omdat we sterfelijk zijn moeten we ons geboortelijk vermogen ten diepste benutten. Of in de woorden van de dertiende-eeuwse Perzische filosoof en dichter Rumi : ‘In het binnenste van deze nieuwe liefde ….sterf. Je weg begint aan de andere zijde. Word de lucht. Neem een bijl naar de gevangenismuur. Ontsnap. Loop naar buiten als iemand die plotseling in kleur geboren wordt. Doe het nu’.
Wie leeft loopt littekens op. Niemand blijft gevrijwaard van pijn, schaamte, angst, vernedering, schuld, falen, leugens en verraad. Uit welke bron ontspringt dan steeds opnieuw het ‘en toch’? Wat is dat vermogen van de ziel tot eindeloos opveren? Dat handelen vanuit de moed der hoop?
Wat ik ervan weet heb ik geleerd van anderen. Naamloze vreemden, dichtbije verwanten
Ik kwam ze tegen en zocht ze op: mensen wiens weg steniger, verwarder, eindeloos meer onbegaanbaar was dan mijn eigen weg. Die werden geplaagd door angst te verdwalen, geteisterd door stormwinden en hagel. En juist zij , met reden te over tot wanhopen, brachten het vaak op te blijven geloven. Vertrouwden erop dat hun weg ooit ergens aan zou komen. Ik heb als journalist veel van deze mensen mogen ontmoeten, veel verhalen mogen horen. Fascinerend, indrukwekkend, inspirerend. Het bijzondere van iedere échte ontmoeting is dat de wereld van de ander in jou geboren wordt. En dat levert vaak verrassend nieuwe perspectieven, beelden en ideeën op.
Al deze mensen tezamen, deze passanten op mijn levenspad met hun in weer en wind opverende zielen vormen mijn inspiratiebron. Reisgenoten die soms maandenlang met me meeliepen, of ik slechts één onvergetelijke flits meemaakte.
Het is 1979. Ik werk in Calcutta, samen met een Britse arts aan de rivier de Howrah. Oevers van verval. Bruggen als schuilplaatsen voor wat niet gezien mag worden. Schaduwen van mensen. Of zijn het vuilniszakken? Het donker onthult weinig. Als mijn ogen enigszins gewend zijn aan het duister, ontwaar ik een man, een jongen nog. Twintig pas. Sinds twee jaar verlamd van zijn borst tot aan zijn benen. Zijn aarde beslaat twee vierkante meter steen, zijn hemel twee vierkante meter plastic. Die aarde en hemel vormen zijn huis en wereld. Hij heeft doorligwonden zo diep als een vuist. Van nekwervel tot knieën. Voor, achter, opzij. Ik smeer zalf zonder te zien. Zijn vrouw komt aanlopen, een meisje nog, achttien pas. Ze brengt hem water en rijst, aait hem over zijn hoofd, lacht en hij lacht terug. Ik ben verbijsterd over dat vermogen tot geluk onder die hemel van plastic en op die aarde van steen. Het is veertig jaar geleden, ik weet niet hoe ze heten, hun gezichten zijn vervaagd, toch zijn ze sindsdien met me meegereisd. De jongen en het meisje, twee naamloze iconen van veerkracht. Van moed. Van hoop.
Ook vele anderen die wél een naam kregen, leefden mij dat geheimzinnige mysterie, dat ‘en toch ‘gevoel voor. Lieten me zien dat je misschien niet kunt verhinderen dat de kraaien van zorg en kommer over je hoofd vliegen, maar wel dat ze zich in je hoofd nestelen. Ik laafde me aan die vele eigentijdse verhalen van uittocht en bevrijding. Ze bemoedigden me als ik zelf op mijn weg dreigde te struikelen of te verdwalen.
Zoals het verhaal van de predikant. In de embryonale fase is er iets misgegaan in de ontwikkeling van zijn spieren, botten en gewrichten, met als gevolg dat hij zichzelf niet kan aankleden of wassen, niet zelfstandig kan eten. Hij zegt: ‘Lichamelijk ben ik afhankelijk maar geestelijk ben ik vrij’. En: ‘Ik houd intens van het leven Als dit lichaam de prijs is om te mogen bestaan wil ik die met liefde betalen’.
Of het verhaal van de joodse vrouw. Na jaren zwerven langs een tiental onderduikadressen belandt ze op achttienjarige leeftijd in Auschwitz. Daarover vertelt ze: ‘Als snel vormden zich groepjes van mensen die met elkaar op een tienpersoonsbed sliepen. Ik kwam terecht in een groep van acht vrouwen van verschillende leeftijden. We beschermden elkaar, vertelden onze levensverhalen, letten op elkaar. Als de een in wanhoop verviel, zei de ander: maar we redden het. Je zult het zien’.
En dan, over 8 mei 1945, de dag van haar bevrijding: ‘Het appèl verliep bijzonder chaotisch. We zagen de SS bepakt en bezakt vertrekken. Heel voorzichtig keken we door de ramen van het wachthuisje. Leeg. We maakten het hek open. Niemand hield ons tegen. We waren vrij. Op slag werd ik een ander mens. Ik voelde hoe ik mijn rug rechtte. Mijn gezicht naar de zon hief.’
Die laatste zin staat in mijn ziel gegrift. ‘Ik voelde hoe ik mijn rug rechtte, mijn gezicht naar de zon hief.’ In deze één zin vangt zij dat oerbeeld. Van het licht dat de duisternis heeft overwonnen. Van ongebroken veerkracht.
Een Iraanse schrijver, gemarteld onder de Sjah en Khomeini, vertelde hoe hij in de gevangenis zijn geest te hulp riep wanneer zijn lichaam het niet meer uithield. ‘Je moet iets zoeken dat je in leven houdt. Dat kan de liefde voor een vrouw zijn, of een beeld uit het verleden of een gedicht. Iedere droom kan je boven de vernedering uittillen’. Verbeelding als tegenkracht. In de woestijn fantaseren over een tuin. Dromen tegen de verdrukking in. Hartstochtelijk blijven geloven dat het kan, dat andere leven, die nieuwe wereld. Dat wij het kunnen. Een niet te stillen verlangen die wereld mee vorm te geven. Levenskracht die in het evangelie Heilige Geest wordt genoemd.
Maar waar wortelt levenskracht? Bestaat er zoiets als talent voor het ‘en toch gevoel’, een aangeboren lenigheid van de ziel, zoals je talent kunt hebben voor zingen of voor vriendschap? Ja, dat bestaat maar het is niet het enige. Het is ook wat mensen aan elkaar kunnen doen. Elkaar kunnen geven. We kunnen elkaars zachtheid opwekken, elkaars gezicht opdelven, elkaar mooi maken. De ander bij de hand nemen wanneer die dreigt te verdwalen. Moed inspreken wanneer hij halverwege opgereisd is, zeggen wanneer zij in wanhoop vervalt, zoals de joodse vrouw vertelde: houd vol, je redt het, je zult het zien.’
Maar als je nu niemand hebt die jou de hand reikt, met jou mee oploopt, je de weg wijst als je dreigt te verdwalen, jouw zachtheid opwekt? Als geen ander mens tegen je zegt: houd vol, je redt het? Als eenzaamheid je huisgenoot is ? Wat dan?
De bijbel verhaalt van die Ene, de Eeuwige wiens naam is : Ik zal er zijn. Die Eeuwige die tegen Abraham zegt : wandel voor mijn Aangezicht, wat betekent : ‘doe recht’ maar ook impliceert : ik ga met je mee, ik ben bij je, ik zie je. En gezien worden betekent dat je gezicht opgedolven wordt. Betekent je bestemming vinden. Betekent niet langer sprakeloos en star en koud zijn maar tintelend en stralend als het licht en gloeiend van liefde.
Grote woorden? Ja grote woorden.
Ware woorden? Laten we het hopen.
En laten we ondertussen proberen het ‘en-toch-gevoel’ in elkaar wakker te roepen.
Bevende harten, vat moed
Sterk je slapende handen
Dove oren, ga open
Wankelmoedigen hoort.
Trijntje Oosterhuis: Lied van nieuw begin